Sunday, October 16, 2005

2.4 Persoonlijke voornaamwoorden

Het is niet altijd nodig om de persoonlijke voornaamwoorden te gebruiken, omdat de uitgang al aangeeft om wie het gaat. Dus ik kan zeggen:

soy profesor de español, eres vendedor de vinos.

Als je de woorden yo en tú hier toevoegt, dan wordt er extra nadruk gelegd op wie er nu precies de leraar is en wie de wijnverkoper.

Ella es Carmen, es española, habla español y catalán.

Hier klinkt het niet juist om iedere keer ella toe te voegen. We weten toch al dat het om zij of ze gaat. Maar kijk naar het volgende voorbeeld:

Mis padres trabajan en el mismo hospital: él es médico, pero ella es la directora.

Hier moet duidelijk gemaakt worden wie van mijn ouders nu directeur is en wie arts; mismo betekent hier zelfde.

De beleefdheidsvorm u is usted en heeft dezelfde uitgang als él en ella, net zo als ustedes dezelfde uitgang heeft als ellos. Ustedes kan vertaald worden met u, zoals wanneer er tegen meerderen gesproken wordt en soms ook met u allen.

yo ------ ik
tú ------- jij
él, ella, usted, se ------ hij, zij, u, men
nosotros ----- wij
vosotros ------ jullie
ellos, ustedes ------ zij, u (allen)

De vorm vosotros komt in Zuid-Amerika niet veel voor, in plaats daarvan zegt men ustedes, ook tegen kinderen. Er is dus geen duidelijk onderscheid tussen jullie en u (allen). In de Río de la Plata-streek in Argentinië en Uruguay hoort men i.p.v. tú ook wel vos gebruiken met een daarbij horende afwijkende werkwoordsuitgang: vos hablás i.p.v. tú hablas. Let ook op de klemtoonverschillen.

No comments: