Sunday, October 16, 2005

2.6 Begroetingen

Als laatste voor deze les: hallo en tot ziens!

¡hola! ------- hallo!
buenos días -------- goedemorgen, goedendag
buenas tardes ------- goedemiddag
buenas noches ----- goedenavond, goede nacht

In Spanje zegt men tot ca. 14.00 uur (het begin van de siesta) buenos días, tot ca. 21.00 uur (!) buenas tardes en pas na het avondeten tussen 21.00 en 22.00 uur buenas noches, maar dit alles luistert niet zo nauw als in Nederland, waar je niet met goed fatsoen één minuut over twaalf nog met goedemorgen ergens kunt binnenstappen.

¡adiós! ----- tot ziens!
hasta luego ----- tot ziens, tot kijk
hasta pronto ---- tot gauw
hasta otro día ---- tot ziens, tot een andere keer
hasta entonces --- tot zodadelijk, tot zo

Zeg niet hasta la vista; dat klinkt erg formeel, alsof je verwacht pas over zeer lange tijd terug te keren.

Bueno, ¡hasta la próxima!

2.5 Werkwoorden - verbos

Er zijn niet meer dan drie soorten werkwoorden in het Spaans: werkwoorden die eindigen op -ar, -er, en -ir.

hablar, cantar, lavar, estar ------ praten, zingen, wassen, zijn
vender, comer, beber, ser ------ verkopen, eten, drinken, zijn
partir, salir, reír, ir ------------- vertrekken, uitgaan, lachen, gaan

De regelmatige vormen zijn:

2.4 Persoonlijke voornaamwoorden

Het is niet altijd nodig om de persoonlijke voornaamwoorden te gebruiken, omdat de uitgang al aangeeft om wie het gaat. Dus ik kan zeggen:

soy profesor de español, eres vendedor de vinos.

Als je de woorden yo en tú hier toevoegt, dan wordt er extra nadruk gelegd op wie er nu precies de leraar is en wie de wijnverkoper.

Ella es Carmen, es española, habla español y catalán.

Hier klinkt het niet juist om iedere keer ella toe te voegen. We weten toch al dat het om zij of ze gaat. Maar kijk naar het volgende voorbeeld:

Mis padres trabajan en el mismo hospital: él es médico, pero ella es la directora.

Hier moet duidelijk gemaakt worden wie van mijn ouders nu directeur is en wie arts; mismo betekent hier zelfde.

De beleefdheidsvorm u is usted en heeft dezelfde uitgang als él en ella, net zo als ustedes dezelfde uitgang heeft als ellos. Ustedes kan vertaald worden met u, zoals wanneer er tegen meerderen gesproken wordt en soms ook met u allen.

yo ------ ik
tú ------- jij
él, ella, usted, se ------ hij, zij, u, men
nosotros ----- wij
vosotros ------ jullie
ellos, ustedes ------ zij, u (allen)

De vorm vosotros komt in Zuid-Amerika niet veel voor, in plaats daarvan zegt men ustedes, ook tegen kinderen. Er is dus geen duidelijk onderscheid tussen jullie en u (allen). In de Río de la Plata-streek in Argentinië en Uruguay hoort men i.p.v. tú ook wel vos gebruiken met een daarbij horende afwijkende werkwoordsuitgang: vos hablás i.p.v. tú hablas. Let ook op de klemtoonverschillen.

2.3 Ser of Estar?

We zijn nu al twee werkwoorden tegengekomen die zijn betekenen nl. es en está. Deze zijn vervoegingen van de werkwoorden ser en estar. Gelijk in het begin komen we al een van de lastige problemen van het Spaans tegen: wanneer gebruiken we ser en wanneer estar?

SER
soy Martijn - ik ben Martijn
tú eres vendedora de vinos - jij bent wijnverkoopster
Pablo es católico - Pablo is katholiek
somos españoles - wij zijn Spanjaarden
vosotros sois amigos - jullie zijn vrienden
son documentos importantes - het zijn belangrijke documenten

Ser wordt vooral gebruikt om eigenschappen of (vaststaande) kwaliteiten te omschrijven. Hier horen o.a. bij: kleuren, uiterlijke kenmerken, nationaliteit, beroep, geslacht, karaktereigenschappen, geloofsovertuiging, kwaliteits- en eigenschapomschrijvingen als goed, slecht, groot en klein.


ESTAR
estoy enfermo - ik ben ziek
estás trabajando - jij bent aan het werk
el hotel está en el centro - het hotel is in het centrum
estamos bien - wij voelen ons goed
vosotros estáis en Portugal - jullie zijn in Portugal
las flores están en la mesa - de bloemen staan op tafel

Estar gebruikt men om een toestand of conditie te omschrijven die gewoonlijk een tijdelijk karakter heeft, van voorbijgaande aard is, het resultaat van een handeling is, een gevoel of humeur omschrijft of een momentopname weergeeft.
Daarnaast wordt met estar aangegeven waar iets of iemand zich bevindt, gesitueerd of gelegen is. In het Nederlands worden dan behalve zijn ook staan, zitten, liggen en zich bevinden gebruikt.

Hiermee is bij lange na niet alles gezegd over ser en estar, maar in een latere les wordt meer aandacht besteed aan dit voor nederlandstaligen lastige probleem.

2.2 Vraagwoorden

Als je een nieuwe taal leert, dan stel je veel vragen zoals Wat is dit?, Hoe heet dat?, Waar is dat?, Wie is de baas hier?.

¿Qué es esto? - Wat is dit?
¿Cómo se llama esto? - Hoe heet dit?
¿Dónde está el hotel? - Waar is het hotel?
¿Quién es usted? - Wie bent u?
¿Cuál prefieres? - Welke wil je liever?
¿Cuánto cuesta? - Hoeveel kost het?
¿Cuándo llega el tren? - Wanneer komt de trein aan?
¿Por qué vas a España? - Waarom ga je naar Spanje?

Vraagwoorden worden volgens de grammatica van een acento voorzien, maar dit heeft weinig met de klemtoon of uitspraak te maken. Vragen worden altijd voorafgegaan door het omgekeerde vraagteken ¿. Dit omgekeerde vraagteken geeft wel iets aan over de uitspraak. Het wordt ook wel midden in een zin geschreven, nl. waar de zin een vragende toon krijgt:
Pues ¿a qué te dedicas, José? - Wel, wat voor werk doe je, José?

2.1 Lidwoorden

Het Spaans wordt gekenmerkt door het gebruik van mannelijk en vrouwelijk of masculino en feminino. Dit begint al met de lidwoorden.

el hombre - de man
la mujer - de vrouw

los hombres - de mannen
las mujeres - de vrouwen

un chico - een jongen
una chica - een meisje

unos chicos - een paar jongens
unas chicas - een paar meisjes

Ieder zelfstandig naamwoord is of mannelijk of vrouwelijk, terwijl onzijdig eigenlijk niet bestaat. De onzijdige vorm wordt doorgaans weergegeven door de mannelijke vorm. Hiermee wordt bedoeld, dat wanneer mannelijk en vrouwelijke woorden in meervoud samen worden genoemd, de mannelijke vorm gebruikt wordt, zoals in de jongens en meisjes of de ouders.

el vino - de wijn
la uva - de druif
el ordenador - de computer
la computadora - de computer (in VS en Zuid-Amerika)
el programador - de programmeur
la secretaria - de secretaresse
el vendedor - de verkoper
la vendedora - de verkoopster
la exportación - de export
el padre - (de) vader
la madre - (de) moeder
el hijo - de zoon
la hija - de dochter
el niño - het jongetje, het kind
la niña - het meisje
el chico - de jongen
la chica - het meisje
los padres - de ouders
los hijos - de zoons en dochters
los niños - de kinderen
los chicos - de jongens (en meisjes)

Helaas is het in het begin noodzakelijk om van ieder woord het geslacht te leren, omdat er praktisch geen ezelsbruggetjes bestaan om te bepalen of een woord mannelijk of vrouwelijk is. Je komt misschien in de verleiding te denken dat woorden die op -o eindigen mannelijk zijn en woorden op -a vrouwelijk. Dit is inderdaad vaak zo, maar la radio en el pianista bewijzen ook het tegendeel. Maar na verloop van tijd krijg je er toch wel gevoel voor en zul je van een nieuw woord vrij zeker weten of het mannelijk of vrouwelijk is, zonder in het woordenboek te kijken.

Meervoud wordt gemaakt door -s of -es achter het zelfstandig naamwoord te plaatsen, -s achter klinkers, -es achter medeklinkers. (Er zijn hierop enkele uitzonderingen).

los libros - de boeken
las mesas - de tafels
los ordenadores - de computers
las exportaciones - de export