Samengestelde zinnen met behulp van het woord que.
Estoy en un hotel, que es bueno y que es barato además.
Ik zit in een hotel, dat goed is en bovendien goedkoop.
Los productos que vendo yo, son accesorios de ordenadores.
De producten die ik verkoop zijn computeraccesoires.
Busco una compañía que me alquile un coche.
Ik zoek een bedrijf dat mij een auto verhuurt.
Pienso que es un buen vino blanco.
Ik vind dit een goeie witte wijn.
Thursday, March 22, 2007
3.5 Wederkerig werkwoord; llamarse
llamarse (zichzelf noemen)
yo me llamo - ik heet
tú te llamas - jij heet
él, ella, usted se llama - hij, zij, u heet
nosotros/as nos llamamos - wij heten
vosotros/as os llamáis jullie heten
ellos/as, ustedes se llaman - zij heten, u heet
llamarse kan verdeeld worden in llamar en se wat letterlijk vertaald kan worden in zichzelf noemen. En ook hier kunnen in het algemeen de persoonlijke voornaamwoorden weggelaten worden, maar let wel: niet de wederkerende voornaamwoorden.
Me llamo Josefa. - Mijn naam is Josefa. Ik heet Josefa.
¿Cómo se llama esto? - Hoe wordt dit genoemd? Hoe heet dit?
Este vino se llama Perelada y es un vino tinto.
Deze wijn heet Perelada en het is een rode wijn.
yo me llamo - ik heet
tú te llamas - jij heet
él, ella, usted se llama - hij, zij, u heet
nosotros/as nos llamamos - wij heten
vosotros/as os llamáis jullie heten
ellos/as, ustedes se llaman - zij heten, u heet
llamarse kan verdeeld worden in llamar en se wat letterlijk vertaald kan worden in zichzelf noemen. En ook hier kunnen in het algemeen de persoonlijke voornaamwoorden weggelaten worden, maar let wel: niet de wederkerende voornaamwoorden.
Me llamo Josefa. - Mijn naam is Josefa. Ik heet Josefa.
¿Cómo se llama esto? - Hoe wordt dit genoemd? Hoe heet dit?
Este vino se llama Perelada y es un vino tinto.
Deze wijn heet Perelada en het is een rode wijn.
3.4 Hebben -Tener
tener
yo tengo
tú tienes
él, ella, usted tiene
nosotros/as tenemos
vosotros/as tenéis
ellos/as, ustedes tienen
¿Tiene usted una habitación para dos noches?
Heeft u een kamer voor twee nachten?
Tienes un piso pequeño, ¿verdad?
Je hebt een kleine flat, nietwaar?
Tengo treinta y siete años.
Ik ben zevenendertig (jaar oud).
¿Lo tienes escrito en una hoja de papel?
Heb je dit op een stuk papier geschreven (staan)?
Mi mujer y yo tenemos una casa muy bonita en los Pirineos.
Mijn vrouw en ik hebben een heel mooi huis in de Pyreneeën.
No te preocupes, tengo el coche aquí.
Maak je niet druk, ik ben met de auto hier.
yo tengo
tú tienes
él, ella, usted tiene
nosotros/as tenemos
vosotros/as tenéis
ellos/as, ustedes tienen
¿Tiene usted una habitación para dos noches?
Heeft u een kamer voor twee nachten?
Tienes un piso pequeño, ¿verdad?
Je hebt een kleine flat, nietwaar?
Tengo treinta y siete años.
Ik ben zevenendertig (jaar oud).
¿Lo tienes escrito en una hoja de papel?
Heb je dit op een stuk papier geschreven (staan)?
Mi mujer y yo tenemos una casa muy bonita en los Pirineos.
Mijn vrouw en ik hebben een heel mooi huis in de Pyreneeën.
No te preocupes, tengo el coche aquí.
Maak je niet druk, ik ben met de auto hier.
3.3 Hoeveel?
Vragen hoeveel iets is of hoeveel er zijn gaat als volgt:
¿Cuánto es? Hoeveel is het?
¿Cuánto cuesta el libro? Hoeveel kost het boek?
¿Cuántos libros hay? Hoeveel boeken zijn er?
¿Cuántas botellas de vino venden al año?
Hoeveel flessen wijn verkopen ze per jaar?
¿Cuánta gente vive en esta ciudad?
Hoeveel mensen wonen er in deze stad?
Spaans is een taal voor mensen die gevoel voor logica hebben, want de taal is erg strikt in haar mannelijke en vrouwelijke vormen en in enkelvoud en meervoud. Dus als iets slechts één euro kost, dan zegt men: es un euro.
Maar meer dan één euro wordt: son dos mil quinientos euros. Dus op de vraag: ¿Cuánto es?, krijg je als antwoord: Son veintidós euros, señor. Maar zeg je: ¿Cuánto cuesta el libro?, dan antwoordt men (el libro) cuesta veintidós euros.
¿Cuánto es? Hoeveel is het?
¿Cuánto cuesta el libro? Hoeveel kost het boek?
¿Cuántos libros hay? Hoeveel boeken zijn er?
¿Cuántas botellas de vino venden al año?
Hoeveel flessen wijn verkopen ze per jaar?
¿Cuánta gente vive en esta ciudad?
Hoeveel mensen wonen er in deze stad?
Spaans is een taal voor mensen die gevoel voor logica hebben, want de taal is erg strikt in haar mannelijke en vrouwelijke vormen en in enkelvoud en meervoud. Dus als iets slechts één euro kost, dan zegt men: es un euro.
Maar meer dan één euro wordt: son dos mil quinientos euros. Dus op de vraag: ¿Cuánto es?, krijg je als antwoord: Son veintidós euros, señor. Maar zeg je: ¿Cuánto cuesta el libro?, dan antwoordt men (el libro) cuesta veintidós euros.
3.2.5 Rangtelwoorden
Van de rangtelwoorden zijn voorlopig alleen de eerste tien van belang. De hogere rangtelwoorden worden niet vaak gebezigd, in plaats daarvan gebruikt men liever de gewone telwoorden.
primero/a - eerste
segundo/a - tweede
tercero/a - derde
cuarto/a - vierde
quinto/a - vijfde
sexto/a - zesde
séptimo/a - zevende
octavo/a - achtste
noveno/a - negende
décimo/a - tiende
La primera calle a la derecha. De eerste straat rechts.
El tercer piso. De derde verdieping.
Mi primer día en España. Mijn eerste dag in Spanje.
Carlos Quinto (rangtelwoord) Karel de Vijfde
Luis Dieciséis (telwoord) Lodewijk de Zestiende
De mannelijke vormen van de woorden primero en tercero verliezen de laatste -o als ze voor het zelfstandig naamwood geschreven staan of gezegd worden.
primero/a - eerste
segundo/a - tweede
tercero/a - derde
cuarto/a - vierde
quinto/a - vijfde
sexto/a - zesde
séptimo/a - zevende
octavo/a - achtste
noveno/a - negende
décimo/a - tiende
La primera calle a la derecha. De eerste straat rechts.
El tercer piso. De derde verdieping.
Mi primer día en España. Mijn eerste dag in Spanje.
Carlos Quinto (rangtelwoord) Karel de Vijfde
Luis Dieciséis (telwoord) Lodewijk de Zestiende
De mannelijke vormen van de woorden primero en tercero verliezen de laatste -o als ze voor het zelfstandig naamwood geschreven staan of gezegd worden.
3.2.4 Geslacht van getallen
Het getal 1 en de honderdtallen vanaf 200 t/m 900 kennen ook vrouwelijke vormen. De overige getallen kennen geen onderscheid.
un peso *********** trescientos cincuenta pesos
una libra ********* trescientas cincuenta libras
doscientos pesos ** cuatrocientos cincuenta y uno
doscientas libras * cuatrocientas cincuenta y una
veintiún pesos **** mil quinientos cincuenta y uno
veintiuna libras ** mil quinientas cincuenta y una
un peso *********** trescientos cincuenta pesos
una libra ********* trescientas cincuenta libras
doscientos pesos ** cuatrocientos cincuenta y uno
doscientas libras * cuatrocientas cincuenta y una
veintiún pesos **** mil quinientos cincuenta y uno
veintiuna libras ** mil quinientas cincuenta y una
3.2.3 Getallen 200 +
200 doscientos/as 700 setecientos/as 10.000 diez mil
300 trescientos/as 800 ochocientos/as 100.000 cien mil
400 cuatrocientos/as 900 novecientos/as 200.000 doscientos/as mil
500 quinientos/as 1000 mil 1.000.000 un millón
600 seiscientos/as 2000 dos mil 2.000.000 dos millones
300 trescientos/as 800 ochocientos/as 100.000 cien mil
400 cuatrocientos/as 900 novecientos/as 200.000 doscientos/as mil
500 quinientos/as 1000 mil 1.000.000 un millón
600 seiscientos/as 2000 dos mil 2.000.000 dos millones
3.2.2 Getallen 50-100
50 cincuenta
60 sesenta
70 setenta
80 ochenta
90 noventa
100 cien
51 cincuenta y uno/a
61 sesenta y uno/a
71 setenta y uno/a
81 ochenta y uno/a
91 noventa y uno/a
101 ciento uno/a
52 cincuenta y dos
63 sesenta y tres
74 setenta y cuatro
85 ochenta y cinco
96 noventa y seis
107 ciento siete
60 sesenta
70 setenta
80 ochenta
90 noventa
100 cien
51 cincuenta y uno/a
61 sesenta y uno/a
71 setenta y uno/a
81 ochenta y uno/a
91 noventa y uno/a
101 ciento uno/a
52 cincuenta y dos
63 sesenta y tres
74 setenta y cuatro
85 ochenta y cinco
96 noventa y seis
107 ciento siete
3.2.1 Getallen 1-40
1 un, uno, una 11 once 21 veintiuno/a 31 treinta y uno/a
2 dos 12 doce 22 veintidós 32 treinta y dos
3 tres 13 trece 23 veintitrés 33 treinta y tres
4 cuatro 14 catorce 24 veinticuatro 34 treinta y cuatro
5 cinco 15 quince 25 veinticinco 35 treinta y cinco
6 seis 16 dieciséis 26 veintiséis 36 treinta y seis
7 siete 17 diecisiete 27 veintisiete 37 treinta y siete
8 ocho 18 dieciocho 28 veintiocho 38 treinta y ocho
9 nueve 19 diecinueve 29 veintinueve 39 treinta y nueve
10 diez 20 veinte 30 treinta 40 cuarenta
2 dos 12 doce 22 veintidós 32 treinta y dos
3 tres 13 trece 23 veintitrés 33 treinta y tres
4 cuatro 14 catorce 24 veinticuatro 34 treinta y cuatro
5 cinco 15 quince 25 veinticinco 35 treinta y cinco
6 seis 16 dieciséis 26 veintiséis 36 treinta y seis
7 siete 17 diecisiete 27 veintisiete 37 treinta y siete
8 ocho 18 dieciocho 28 veintiocho 38 treinta y ocho
9 nueve 19 diecinueve 29 veintinueve 39 treinta y nueve
10 diez 20 veinte 30 treinta 40 cuarenta
3.1 Hay - Er is, er zijn
Zoals in veel andere talen heeft het Spaans een speciale vorm voor er is en er zijn: hay. Hay is een oude vorm van het (hulp)werkwoord haber, maar je zult hay tevergeefs zoeken in de normale vervoeging van haber. Hay is enkelvoud en meervoud.
Hay una feria en la ciudad - Er is een beurs in de stad.
Hay muchas atracciones - Er zijn vele attracties.
Hay dos puestos de nuestra compañía - Er zijn twee stands van ons bedrijf.
Hay una chica comiendo una manzana - Er is een meisje dat een appel eet.
¿Qué hay en la maleta? - Wat zit er in de koffer?
¿Qué hay? - Wat is er?, Wat wil je?, Zeg het maar.
Hay moet niet verward worden met está(n) of met een of andere vorm van ser.
La feria está en el centro de la ciudad.
De beurs is in het centrum van de stad.
Nuestros puestos están al fondo de la sala.
Onze stands staan aan het eind van de hal.
La chica está en un banco comiendo una manzana.
Het meisje zit op een bank een appel te eten.
Hay kan vrijwel alleen verbonden worden met onbepaalde lidwoorden of met "lege" (ontbrekende) lidwoorden . Bijna nooit kan hay verbonden worden met el, los of la(s).
Hay una chica. - Er is 1 meisje, er is een meisje.
Hay chicas. ("leeg": hay "0" chicas). - Er zijn meisjes.
Hay dos chicas wordt ook als "leeg" beschouwd, hoewel precies duidelijk is om hoeveel meisjes het hier gaat; er ontbreekt echter een bepaald lidwoord. Je kan dit vergelijken met het voorbeeld hay unas chicas.
Hay una feria en la ciudad - Er is een beurs in de stad.
Hay muchas atracciones - Er zijn vele attracties.
Hay dos puestos de nuestra compañía - Er zijn twee stands van ons bedrijf.
Hay una chica comiendo una manzana - Er is een meisje dat een appel eet.
¿Qué hay en la maleta? - Wat zit er in de koffer?
¿Qué hay? - Wat is er?, Wat wil je?, Zeg het maar.
Hay moet niet verward worden met está(n) of met een of andere vorm van ser.
La feria está en el centro de la ciudad.
De beurs is in het centrum van de stad.
Nuestros puestos están al fondo de la sala.
Onze stands staan aan het eind van de hal.
La chica está en un banco comiendo una manzana.
Het meisje zit op een bank een appel te eten.
Hay kan vrijwel alleen verbonden worden met onbepaalde lidwoorden of met "lege" (ontbrekende) lidwoorden . Bijna nooit kan hay verbonden worden met el, los of la(s).
Hay una chica. - Er is 1 meisje, er is een meisje.
Hay chicas. ("leeg": hay "0" chicas). - Er zijn meisjes.
Hay dos chicas wordt ook als "leeg" beschouwd, hoewel precies duidelijk is om hoeveel meisjes het hier gaat; er ontbreekt echter een bepaald lidwoord. Je kan dit vergelijken met het voorbeeld hay unas chicas.
Subscribe to:
Posts (Atom)